Auteur: Yentl Delahaije, Global Mobility Specialist, HR bij DAF Trucks. Dit artikel is geschreven op persoonlijke titel (yentl.delahaije@daftrucks.com)
De coronacrisis heeft er mede toe geleid dat de behoefte aan (gedeeltelijk) thuiswerken bij werknemers groter is geworden. Steeds meer werkgevers zien de positieve kanten hiervan in, en gaan - voor zover mogelijk en redelijk - mee in deze behoefte van werknemers. De gevolgen zijn veelal te overzien en hebben geen grote financiële impact. Het wordt echter gecompliceerder als we ons richten op de situatie van grensarbeiders die thuiswerken: hierbij ontstaan er wel aanzienlijke administratieve en financiële lasten voor werkgever en werknemer.
Auteurs: mr. drs. P.J.T. Mertens en S.P.M. Kramer LL.M., respectievelijk wetenschappelijk coördinator bij het Expertisecentrum ITEM/als promovendus verbonden aan Universiteit Maastricht (pim.mertens@maastrichtuniversity.nl) en als onderzoeker verbonden aan het Expertisecentrum ITEM/Universiteit Maastricht (sander.kramer@maastrichtuniversity.nl)
Op 13 oktober jl. vond de Benelux Unie-ITEM Conferentie plaats met een focus op de toekomst van (thuis)werken vanuit een grensoverschrijdend perspectief. Centraal stond de huidige stand van zaken, welke ervaringen er zijn in de verschillende grensregio’s die de Benelux-plus kent en wat er geleerd kan worden. Door middel van een combinatie van inzichten uit de wetenschap, praktijk en de politieke dimensie werd de problematiek nader geduid en gezocht naar mogelijke oplossingsrichtingen. De vraag wat de Europese Unie en de Benelux Unie kunnen betekenen nam hierbij een centrale rol in.
A, pensionado en voormalig ambtenaar in Nederland, woont in Duitsland met zijn partner en claimt in Nederland fiscale faciliteiten. A doet daarbij ook een beroep op het Unierecht. Met een verwijzing naar het stappenplan van het Gerechtshof wordt het beroep afgewezen.
Bron: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 7 september 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3102
A woont in Nederland en werkt in een internationale managementfunctie in dienstbetrekking voor een Limited. Zijn loon voor zijn werk voor een Duitse GmbH gaat op in een algemene service-fee. Het loon van A is belast in Nederland. De GmbH is voor het verdrag met Duitsland 1959 geen materiële werkgever.
Bron: Hoge Raad, 14 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1436
X woont in Nederland en claimt over 2016 een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor zijn positief buitenlands inkomen. De inhaalbeschikking 2015 verhindert dat, ook als die is opgelegd na de aanslag over 2015.
Bron: Rechtbank Gelderland, 13 mei 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:2403
De Hoge Raad volgt Hof Amsterdam. X is als rijnvarende in 2012 sociaal verzekerd in Nederland, omdat het schip werd geëxploiteerd door een Nederlandse onderneming. Ook voor de Luxemburgse ziekte-uitkering is X dan premieplichtig in Nederland.
Bron: Hoge Raad, 9 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1183
Op 13 oktober a.s. organiseren het Secretariaat-Generaal van de Benelux en expertisecentrum ITEM een conferentie met de titel 'The Future of Working from a cross-border perspective'. Deze conferentie zal (voor een kleine groep) fysiek in Brussel plaatsvinden en online te volgen zijn voor de overige deelnemers.
V woont in Nederland en is bestuurder van een vennootschap in Costa Rica. Zijn vergoeding over 2018 ziet niet op in Costa Rica verrichte werkzaamheden. Het loon is in Nederland belast.
Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7910
Auteurs: Bo Berkman en Robert Bäumler, beiden werkzaam bij de Belastingdienst, Kennis- & Expertisecentrum Buitenland. Dit artikel is geschreven op persoonlijke titel.
In het allereerste Vakblad Grensoverschrijdend Werken, van september 2016, was een artikel opgenomen over de berekening van heffingskortingen in internationaal verband en de knelpunten die daarbij naar voren komen. Daarin werd onder meer ingegaan op de vraag welk inkomen bepalend is voor de berekening van de (maximale hoogte van de) arbeidskorting en algemene heffingskorting. We zijn inmiddels 6 jaar verder en concluderen dat er voor sommige situaties nog altijd geen sluitend antwoord bestaat op deze vraag, getuige alleen al de verschillende rechterlijke uitspraken die hierover de laatste maanden zijn verschenen. In dit artikel lichten wij deze problematiek toe aan de hand van een voorbeeldsituatie. Wij beogen hiermee geen alomvattend beeld te schetsen.
A is piloot bij een buitenlandse werkgever. A krijgt een vergoeding per uur, die ook de te maken (niet specifiek aangewezen) kosten dekt. A en de inspecteur vinden dat 17.000 euro van de vergoeding zakelijke kosten dekt. Dat bedrag is een vrijgestelde kostenvergoeding.
Bron: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 7 september 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3100